VN strijdkrachten openen de gevangenispoort - dr. Sun Myung Moon autobiografie

Ga naar de inhoud

Hoofdmenu:

Snelle navigatie > H2: Mijn hart is als een rivier van tranen
 

- Hoofdstuk 2 - Mijn hart is als een rivier van tranen -



2-12

VN strijdkrachten openen de gevangenispoort


De Koreaanse oorlog begon terwijl ik in Heungnam gevangen zat. Drie dagen na aanvang van de strijd verloor het Zuid Koreaanse leger de hoofdstad Seoel aan de communisten uit het Noorden, en trok het zich verder naar het Zuiden terug. Vervolgens vormden zestien landen onder leiding van de Verenigde Staten een VN troepenmacht, die in het Korea-conflict ingreep. Het leger van de VS landde in Incheon, en trok op naar Wonsan, een belangrijke industriestad in Noord Korea.

Logischerwijs waren de gevangenis en de fabriek in Heungnam een doelwit voor de Amerikaanse luchtaanvallen. Toen de bombardementen begonnen lieten de cipiers de gedetineerden achter, en vluchtten de schuilkelders in. Of wij het zouden overleven interesseerde hen niet. Toen was daar plotseling de verschijning van Jezus, die zo levendig voor me stond, dat het leek alsof ik Hem aan kon raken. Zijn gezicht stond vol tranen en ik kreeg een merkwaardig voorgevoel, alsof er iets heel ingrijpends te gebeuren stond. Ik riep: “Iedereen moet binnen een straal van twaalf meter rondom mij blijven!” Direct daarna ontplofte, niet ver van waar ik stond, een reusachtige bom. Alleen de gevangenen die vlak bij mij waren gebleven, overleefden het.

Toen de bombardementen heviger werden, begonnen de bewakers de gevangenen te executeren. Zij riepen de nummers van de gevangenen af en bevalen hen een schop en een voedselrantsoen voor drie dagen mee te brengen. De meesten dachten dat ze naar een andere gevangenis werden overgeplaatst, maar in werkelijkheid marcheerden zij de bergen in, waar ze een diep gat moesten graven en direct daarna de kogel kregen. Ze werden begraven in de kuil die zij zelf gegraven hadden. Men riep de gevangenen op in de volgorde die overeenkwam met de lengte van hun straf, waarbij de langst gestraften het eerst opgeroepen werden. Toen kwam het moment waarop ik me realiseerde dat het een dag later mijn beurt zou zijn.

In de nacht voor mijn voorgenomen executie vielen de bommen als regen tijdens de natte moesson. Het was 13 oktober 1950 en de Amerikaanse strijdkrachten waren na een geslaagde landing in Incheon in noordelijke richting het schiereiland binnengetrokken, hadden Pyongyang ingenomen, en waren van daaruit verder opgerukt naar Heungnam. Die nacht viel het Amerikaanse leger Heungnam met volle kracht aan, waarbij B29 bommenwerpers het spits afbeten. De bombardementen waren zo hevig dat heel Heungnam veranderde in een vuurzee. De hoge gevangenismuren stortten in, en de cipiers renden voor hun leven. Tenslotte opende zich de poort die ons daar al die tijd had vastgehouden. Een dag later liep ik, om ongeveer twee uur in de ochtend, kalm en waardig door de gevangenispoort naar buiten.

Ruim twee jaar en acht maanden had ik gevangen gezeten en ik zag er verschrikkelijk uit. Mijn ondergoed en bovenkleding waren aan flarden. In lompen gekleed ging ik, in plaats van naar mijn geboortestad, naar Pyongyang, samen met de groep mensen die in de gevangenis mijn discipelen waren geworden. Sommigen kozen ervoor om met mij mee te gaan, in plaats van op zoek te gaan naar hun vrouw en kinderen. Ik kon me goed voorstellen hoe mijn moeder elke dag gehuild moet hebben, terwijl ze vol zorgen was over mijn gezondheid. Ik vond het echter belangrijker om te zorgen voor de leden van mijn congregatie in Pyongyang.

Op weg naar Pyongyang konden we duidelijk zien dat Noord-Korea deze oorlog grondig had voorbereid. De grote steden waren met elkaar verbonden door wegen met twee rijstroken, die in een noodsituatie voor militaire doeleinden konden worden gebruikt. Veel betonnen bruggen waren sterk genoeg gebouwd om het gewicht van tanks van dertig ton te kunnen dragen. De kunstmest die de gevangenen van Heungnam met gevaar voor eigen leven in zakken hadden gedaan, werd naar Rusland gebracht, in ruil voor verouderd maar nog altijd dodelijk wapentuig, dat langs de 38ste breedtegraad werd ingezet.

Zodra ik in Pyongyang aankwam, ging ik op zoek naar de mensen die vóór mijn arrestatie mijn geestelijke familie vormden. Ik moest uitzoeken waar zij waren, en hoe hun situatie was. De oorlog had hen in alle windrichtingen verstrooid, maar ik voelde me verantwoordelijk voor hen. Ik wilde hen vinden, en hen helpen om hun leven weer op orde te krijgen. Omdat ik niet wist waar ze woonden, had ik geen andere keus dan de stad Pyongyang systematisch te doorzoeken.

Na een zoektocht van een week had ik nog maar drie of vier mensen gevonden. Ik bereidde een rijstcake met een restje rijstpoeder dat ik in de gevangenis had gekregen en bewaard. Onderweg vanuit Heungnam had ik mijn honger gestild met bevroren aardappelen. Het rijstpoeder had ik niet aangeraakt. Alleen al het feit dat ik  hen zo smakelijk van die cake zag eten, gaf me het gevoel dat ik zelf weer een volle maag had.

Veertig dagen bleef ik in Pyongyang. Ik zocht naar iedereen die ik me maar enigszins kon herinneren, jong of oud. Maar uiteindelijk moest ik accepteren dat van de meesten geen spoor meer te vinden was. Ook hen heb ik echter voor altijd in mijn hart gesloten.

In de nacht van 2 december 1950 begon ik aan de lange voettocht naar het Zuiden. Won Pil Kim en ik sloten ons aan bij een stoet vluchtelingen met een lengte van zo’n twaalf kilometer. We ontfermden ons bovendien over een man die nauwelijks kon lopen. Hij was een van de twaalf personen die in de gevangenis mijn discipel waren geworden. Zijn achternaam was Pak, en hij was al vóór mij vrijgelaten. Toen ik hem in zijn huis aantrof, was zijn hele familie al naar het Zuiden vertrokken. Hij had een gebroken been, waardoor hij niet mee kon. Ik zette hem achter op een fiets en nam hem mee.

Het Noord-Koreaanse leger had de vlakke wegen reeds heroverd voor militair gebruik. Daarom trokken we over bevroren rijstvelden en gingen zo snel als we konden in zuidelijke richting. Het Chinese leger was niet ver achter ons. Omdat we iemand bij ons hadden die niet kon lopen, was het heel moeilijk om snel vooruit te komen. Grote delen van de weg waren zo slecht dat ik de man op mijn rug moest dragen, terwijl iemand anders de onbemande fiets voortduwde. Hij bleef maar zeggen dat hij voor mij geen last wilde zijn, en probeerde zich meerdere malen van het leven te beroven. Maar ik overtuigde hem er telkens weer van dat hij vol moest houden, waarbij ik hem soms hard uitschold. We bleven samen, en bereikten tenslotte ongedeerd onze bestemming.

We waren mensen op de vlucht, maar we moesten ook eten. Daarom gingen we lege huizen binnen, waarvan de eigenaars naar het Zuiden waren vertrokken. Daar zochten we naar rijst of ander voedsel, dat mogelijk door de bewoners was achtergelaten. We kookten alles wat we vonden: rijst, gerst of aardappelen. Het was nauwelijks genoeg om te overleven. Er waren geen rijstkommen en we gebruikten stukjes hout als eetstokjes. Het smaakte goed. Zegt niet ook de Bijbel: ‘Zalig zijn de armen’? We aten alles wat onze maag maar tevreden stelde. Zelfs een simpel stukje gerstecake smaakte zo goed, dat een koning aan zijn feestmaal ons niet jaloers had gemaakt. Hoeveel honger ik ook had, ik hield altijd vóór de anderen op met eten. Zo konden mijn metgezellen weer een beetje meer naar binnen krijgen.

Na een flinke voettocht bereikten we de noordelijke oever van de rivier de Imjin. Intuïtief wist ik dat het belangrijk was dat we deze rivier zo snel mogelijk overstaken, en geen moment zouden verliezen. Diep van binnen was ik ervan overtuigd, dat we deze hindernis moesten nemen om in leven te blijven. Daarom duwde ik Won Pil Kim genadeloos voort. Kim was nog jong en viel in slaap tijdens het lopen, maar ik sleurde hem en de fiets mee. Die nacht hadden we tweeëndertig kilometer afgelegd, voordat we de oever van de Imjin bereikten. Gelukkig was de rivier stevig dichtgevroren. We volgden enkele vluchtelingen die vóór ons de rivier overstaken. Achter ons strekte zich nog een lange rij andere vluchtelingen uit. Echter, zodra wij aan de overkant waren, sloten VN militairen de oversteekplaats af en lieten niemand meer door. Waren we ook maar een paar minuten later bij de rivier aangekomen, dan hadden we de oversteek niet meer kunnen maken.

Na de oversteek draaide Won Pil Kim zich om en keek naar de weg achter ons. “Hoe wist u dat deze overgang dicht zou gaan?”, vroeg hij.

“Ik wist het gewoon”, zei ik. “Deze dingen gebeuren wel vaker met iemand die de weg van de Hemel gaat. Mensen beseffen vaak niet dat de redding net voorbij de eerstvolgende hindernis ligt. We hadden geen moment te verliezen, en als het nodig was geweest, had ik je bij je nekvel gepakt en je de rivier over gesleurd.”

Won Pil Kim scheen geraakt door mijn woorden, maar mijn hart was niet gerust. Toen we op de plek kwamen waar de 38ste breedtegraad het schiereiland in tweeën splitste, zette ik mijn ene voet in Zuid Korea en de andere voet in Noord Korea, en begon te bidden.

“Op dit moment worden we naar het Zuiden gedreven, maar spoedig zal ik naar het Noorden terugkeren. Ik zal de krachten van de vrije wereld achter me verzamelen, om Noord Korea te bevrijden en Noord en Zuid te verenigen”.

Zo bad ik aldoor tijdens deze barre tocht, die ons samen met de andere vluchtelingen naar het Zuiden bracht.



START | TERUG | VOLGENDE

.

 
 
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu