Tussen angst en inspiratie - dr. Sun Myung Moon autobiografie

Ga naar de inhoud

Hoofdmenu:

Snelle navigatie > H2: Mijn hart is als een rivier van tranen
 

- Hoofdstuk 2 - Mijn hart is als een rivier van tranen -



2-1

Tussen angst en inspiratie


Toen ik iets ouder en serieuzer werd, ging ik mezelf afvragen wat ik later zou willen worden. Ik was vaak en graag buiten, bekeek en bestudeerde de natuur, en speelde met de gedachte om wetenschapper te worden. Maar ik liet dit idee los, toen de tragiek van de vernederingen van mijn volk door de Japanse koloniale overheersers echt goed tot me doordrong. De  mensen waren er zo slecht aan toe, dat ze vaak niet eens in staat waren om in hun levensonderhoud te voorzien. Het werd me duidelijk dat ik als wetenschapper, zelfs al zou ik de Nobelprijs winnen, het verdriet van mensen in zulke ellende toch niet kon wegnemen.

Ik wilde iemand worden die de tranen van de mensen afdroogt, en de pijn in hun hart kan wegnemen. Wanneer ik in het bos lag en naar de vogelgeluiden luisterde, dacht ik vaak: “De wereld moet zo warm en zacht worden als het gezang van die vogels. Ik wil iemand worden die de levens van mensen laat geuren als bloemen”. Ik wist niet welke carrière ik moest kiezen om dit te bereiken, maar mijn voornemen om iemand te worden die mensen gelukkig maakt, werd steeds sterker.

Toen ik tien was, bekeerde ons gezin zich tot het christendom, geïnspireerd door mijn oudoom Yun Guk Moon, die predikant was en een vurig geloofsleven leidde. Vanaf dat moment ging ik trouw naar de kerk, zonder ook maar één zondag over te slaan. Wanneer ik ook maar iets te laat kwam voor de dienst, schaamde ik me zo dat ik mijn gezicht niet durfde tonen. Ik weet niet waarom ik me op zo’n jonge leeftijd al zo voelde, maar God was toen al op een krachtige manier in mijn leven aanwezig. Mijn gebed was vurig, en mijn vragen diep. Steeds intenser werd mijn worsteling met vragen over leven en dood, en over de treurigheid en de uitzichtloosheid van het menselijk bestaan.

Op mijn twaalfde  was ik aanwezig bij de herbegrafenis van mijn overgrootvader. Normaal mochten alleen de volwassenen van de familie zo’n gebeurtenis bijwonen, maar ik wilde ontzettend graag met mijn eigen ogen zien wat er met mensen gebeurt wanneer ze doodgaan. Met veel moeite kreeg ik mijn ouders zover dat ik mee mocht. Toen het graf open ging en ik zijn overblijfselen zag, was ik geschokt en overmand door angst. Terwijl de volwassenen met een plechtig ritueel het graf openden, was alles wat ik zag een bleek en verschrompeld skelet. Geen spoor van overgrootvaders gelaatstrekken, zoals mijn ouders ze beschreven hadden - alleen dat afzichtelijke beeld van die bleekwitte beenderen.

Het kostte me enige tijd om over die schok heen te komen. Ik zei tegen mezelf: “Overgrootvader moet er net zo uitgezien hebben als wij. Betekent dit dat ook mijn ouders straks een hoopje witte beenderen worden, wanneer ze sterven? Gebeurt dit later ook met mij? Iedereen gaat dood, maar liggen we daar dan in de aarde, niet meer in staat om ergens over na te denken?” Ik kon deze vragen niet uit mijn hoofd krijgen.

Rond die tijd gebeurden er een aantal vreemde dingen in en rondom ons huis, en één daarvan herinner ik me nog erg goed. Telkens wanneer er in ons gezin kleren werden geweven, haalden we de eindjes draad uit het spinnewiel en stopten ze in een aardewerken kruik, tot we genoeg hadden om er een stuk stof van te maken. Het weefsel dat we van die eindjes maakten heette yejang, het was een speciale stof die gebruikt werd wanneer een kind uit de familie ging trouwen. Maar op een nacht werden die eindjes teruggevonden, verspreid over de takken van een kastanjeboom in een naburig dorp. De boom zag er wonderlijk wit bestoven uit. We begrepen niet wie die eindjes draad uit de kruik kon hebben genomen, om ze daarna rond te strooien over de boom die toch een behoorlijk eind van ons huis vandaan stond. Dit leek op iets dat niet gedaan kon zijn door mensenhanden, en het beangstigde iedereen in het dorp.

Toen ik zestien was kwam het noodlot over ons gezin: vijf van mijn jongere broertjes en zusjes stierven binnen één jaar. Het smartelijke verdriet van onze ouders, die in zo’n korte tijd vijf van hun dertien kinderen verloren, is niet met woorden te beschrijven. Overal leek de dood toe te slaan. Andere leden van onze familie verloren hun veestapel. Van één gezin ging de koe plotseling dood, hoewel ze kerngezond was. In een ander huishouden stierven verscheidene paarden, de een na de ander. Op weer een andere boerderij gingen in één nacht zeven varkens dood.

Het leed van één gezin leek verbonden met het lijden van de natie en de wereld. Ik maakte me steeds meer zorgen over de verstikkende situatie van het Koreaanse volk onder de Japanse tirannie, die steeds meedogenlozer werd. De mensen hadden honger, en soms waren ze gedwongen om gras en boombast te koken om iets te eten te hebben. Er scheen geen eind te komen aan de oorlogen die overal op de wereld gevoerd werden. Toen las ik op een dag in de krant dat een jonge scholier, net zo oud als ik, een einde aan zijn leven gemaakt had. “Waarom ging hij dood?”, vroeg ik mezelf af. “Wat brengt iemand op zo’n jonge leeftijd er toe, om zichzelf van het leven te beroven?”. Ik was verpletterd door dit nieuws, alsof het iemand was die heel dicht bij me stond, en begon te huilen boven de opengeslagen krant. Drie dagen en nachten bleven de tranen komen, en ik kon niets doen om ze te stoppen.

Ik kon de serie vreemde gebeurtenissen niet bevatten. Ook het feit dat goede mensen door een tragisch noodlot getroffen werden, begreep ik niet. De aanblik van het gebeente van mijn overgrootvader had me er toe gebracht, vragen te stellen over leven en dood. En de reeks ongewone voorvallen in en rondom ons ouderlijk huis hadden tot gevolg, dat ik me steeds meer openstelde voor religie. Het Woord van God dat ik in de kerk hoorde was echter niet voldoende voor me: het gaf me niet de duidelijke antwoorden die ik zocht. Ik zocht naar verlichting voor de frustraties in mijn hart, en ik bracht steeds meer tijd door in gebed.

“Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Wat gebeurt er met mensen wanneer ze dood gaan? Is er een wereld van de eeuwige ziel? Bestaat God echt? Is God werkelijk almachtig? Als dat zo is, waarom blijft Hij dan passief, terwijl het leed en het verdriet van de wereld zich voor Zijn ogen voltrekt? Indien God de wereld gemaakt heeft, schiep Hij dan ook al het lijden in de wereld? Waarom moet het Koreaanse volk zoveel lijden? Waarom haten mensen elkaar, vechten ze, en beginnen ze oorlogen?” Mijn hart was vol met zulke serieuze en fundamentele vragen. Niemand kon ze voor mij beantwoorden, dus bidden was het enige dat er voor mij overbleef.  

Gebed hielp me inderdaad om troost te vinden. Wanneer ik de beklemmende vragen in mijn hart aan God voorlegde, verdwenen alle pijn en angst en kwam mijn hart tot rust. Steeds meer tijd bracht ik door in gebed, tot het punt waarop ik ’s nachts niet meer sliep en alleen nog maar bad. En plotseling was daar die  zeldzame en kostbare ervaring waarin God mijn gebeden beantwoordde. Die dag zal me altijd bijblijven als de dierbaarste herinnering in mijn leven.

Het was de nacht vóór Pasen in het jaar waarin ik zestien werd. Ik was op de berg ‘Myodu’ in gebed verzonken, en smeekte God in tranen om antwoorden. Waarom heeft Hij een wereld met zoveel droefheid en wanhoop geschapen? Waarom heeft de alwetende en almachtige God de wereld in zoveel pijn achtergelaten? Wat moest ik doen voor mijn arme vaderland? Ik schreide bittere tranen, terwijl ik maar doorging deze vragen te stellen. Die Paasmorgen, voor dag en dauw en na weer een doorwaakte nacht, verscheen Jezus voor mij. Hij verscheen in een oogwenk, als een windvlaag, en zei: “God zelf is in diepe rouw gedompeld vanwege het lijden van de mensheid. Jij moet op aarde een speciale missie op je nemen, die te maken heeft met het werk van de Hemel”.

Die dag zag ik duidelijk het bedroefde gezicht van Jezus. Ik hoorde duidelijk zijn stem. Deze ervaring, dit aanschouwen van de manifestatie van Jezus, deed mijn lichaam hevig schudden, als in een krachtige storm. Ik was vervuld met een angst zo groot, dat ik dacht dat ik dood ging, en tegelijkertijd met een dankbaarheid zo diep, dat ik dacht dat ik op het punt stond te ontploffen. Jezus sprak duidelijk over het werk dat ik op me zou moeten nemen. Zijn woorden waren uitzonderlijk: ze hadden te maken met het redden van de mensheid van al haar lijden, en met vreugde brengen in Gods hart.

Mijn eerste reactie was: “Ik kan dat niet doen! Hoe kan ik dat doen? Waarom geeft u mij zo’n ontzettend grote en belangrijke missie?” Ik was werkelijk bang, en wilde deze missie op een of andere manier ontlopen. Ik hield me vast aan de zoom van zijn kleed, en weende ontroostbaar.



START | TERUG | VOLGENDE

 
 
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu