Een mes dat men niet slijpt wordt langzaam bot - dr. Sun Myung Moon autobiografie

Ga naar de inhoud

Hoofdmenu:

Snelle navigatie > H2: Mijn hart is als een rivier van tranen
 

- Hoofdstuk 2 - Mijn hart is als een rivier van tranen -



2-3

Een mes dat men niet slijpt wordt langzaam bot


Na het voltooien van de middelbare school verhuisde ik naar Seoel, waar ik op mezelf woonde in de wijk  Heukseok-dong, en studeerde aan het Gyeong-seong  instituut voor handel en technologie.

De winters in Seoel waren extreem koud, en temperaturen van twintig graden onder nul waren gewoon. Bij dergelijk weer vroor de rivier de Han dicht. Het huis waar ik woonde stond op een kleine heuvel en had geen stromend water. We haalden water uit een put die zo diep was dat we tien armlengtes touw nodig hadden, om het water met de emmer naar boven te halen. Steeds weer opnieuw brak het touw, en daarom maakte ik een ketting aan de emmer vast. Telkens wanneer ik een emmer met water naar boven trok, waren mijn handen bijna aan de ketting vastgevroren. Slechts door er voortdurend op te blazen kon ik mijn handen warm houden.

Om mezelf tegen de kou te beschermen gebruikte ik mijn breitalent. Ik breide een trui, dikke sokken, een pet en handschoenen. De ruim vallende pet was zo elegant dat, wanneer ik hem in de stad droeg, de mensen dachten dat ik een vrouw was.

Ik verwarmde mijn kamer nooit, zelfs niet op koude winterdagen, omdat ik er geen geld voor had. Dat ik kon slapen met een dak boven mijn hoofd, gaf mij het gevoel dat ik in luxe leefde vergeleken met de vele daklozen, die gedwongen waren om op straat manieren te vinden om zich warm te houden. Op zeker moment was het zo koud, dat ik onder mijn deken een brandende gloeilamp bij wijze van warmwaterkruik tegen me aan hield. ‘s Nachts brandde ik mezelf door de hitte van de lamp en ik liep een paar flinke blaren op. Zelfs nu nog denk ik, wanneer iemand de naam Seoel noemt, als eerste aan de enorme kou die de stad toen vaak in zijn greep hield.

Mijn maaltijden bestonden uit een kom rijst en nooit meer dan één bijgerecht, terwijl de gemiddelde Koreaanse maaltijd wel twaalf bijgerechten kan hebben. Ik nam altijd één bord per maaltijd. Zelfs nu heb ik niet veel bijgerechten nodig. Deze gewoonte heb ik aangeleerd toen ik alleen woonde. Ik geef de voorkeur aan één bijgerecht dat  goed is klaargemaakt. Wanneer ik een uitgebreide maaltijd zie, geserveerd op een groot aantal schaaltjes, dan heb ik het daar moeilijk mee. Ik at nooit lunch toen ik in Seoel naar school ging. Ik ontwikkelde de gewoonte om slechts tweemaal per dag te eten, toen ik als kind door het heuvelland trok. Deze levensstijl hield ik vol tot ik bijna dertig jaar was.

Mijn tijd in Seoel leerde me hoeveel tijd er gaat zitten in het huishouden. Midden jaren tachtig ben ik nog eens teruggekeerd naar Heukseok-dong. Ik was verrast bij de aanblik van het huis waarin ik vroeger woonde, en door het feit dat het er nog altijd stond. Mijn kamer en de binnenplaats waar ik mijn wasgoed te drogen hing, waren er nog steeds. Wel vond ik het jammer dat de put, waar ik bij het ophalen van het water in mijn handen blies om ze te verwarmen, verdwenen was.

Tijdens mijn verblijf in Heukseok-dong maakte ik me dit motto eigen: ‘’Zorg er eerst voor dat je jezelf kunt besturen, alvorens te streven naar bestuur over het universum.” Dat betekende dat ik, wilde ik de kracht hebben om het land en de wereld te redden, eerst mijn eigen lichaam moest trainen, en er de volledige controle over moest krijgen. Ik trainde mezelf door gebed en meditatie, maar ook door sport en lichaamsoefeningen. Dat had tot gevolg dat honger, kou en andere prikkels van het lichaam maar weinig invloed op me hadden. Zelfs wanneer ik at zei ik: “Rijst, ik wil dat je de brandstof wordt voor het werk dat ik vandaag wil doen”. Ik leerde boksen, voetballen en allerlei zelfverdedigingtechnieken. Daardoor heb ik, hoewel mijn gewicht sinds mijn jeugd is toegenomen, nog steeds de soepelheid van een jongeman.

Op school, in het Gyeong-seong instituut voor handel en technologie, was het de gewoonte dat studenten om beurten het klaslokaal schoonmaakten. Maar ik besloot dat dit mijn taak zou worden, een taak die ik iedere dag alleen wilde doen. Niet als straf, maar als uitdrukking van mijn eerlijke en diepe verlangen om meer van de school te houden dan wie ook. Aanvankelijk probeerden andere studenten me te helpen, maar ze merkten al gauw dat ik daar geen prijs op stelde. Schoorvoetend stemden mijn klasgenoten ermee in, en zo werd het schoonmaken mijn werk.

Ik was een ongewoon rustige student. In tegenstelling tot mijn klasgenoten hield ik niet van oppervlakkige praatjes, en er gingen dagen voorbij dat ik geen woord sprak. Hoewel ik nooit fysiek geweld gebruikte, is dat misschien de reden waarom mijn collega-studenten mij met respect behandelden, en op hun gedrag letten in mijn aanwezigheid. Wanneer ik naar het toilet ging en er een rij studenten stond te wachten, lieten ze me onmiddellijk voorgaan. Was er een probleem op school, dan was ik vaak de eerste aan wie om advies werd gevraagd.

Ik was bijzonder vasthoudend bij het stellen van vragen tijdens de les, en meer dan één leraar verbaasde zich over mijn diepgravende vragen. Wanneer we bijvoorbeeld tijdens de wiskundeles een nieuwe formule leerden, vroeg ik: “Wie heeft deze formule bedacht? Wilt u dit alstublieft stap voor stap uitleggen, zodat ik het precies begrijp?” Ik gaf niet op zolang het antwoord me niet volkomen helder was. Ik had geen mededogen met mijn leraren en zocht steeds verder. Geen enkele wet of axioma kon ik aanvaarden, zolang ik hem niet volledig had uitgeplozen en hem voor mezelf op een rijtje had gezet. Eigenlijk wilde ik zelf degene zijn die als eerste deze prachtige stelling had ontdekt. Dit vasthoudende karakter, dat ervoor had gezorgd dat ik als kleine jongen de hele nacht huilde wanneer ik iets niet kon oplossen, kwam ook in mijn studietijd tot uitdrukking. Met dezelfde ernst en vasthoudendheid als waarmee ik tot God bad, verdiepte ik me ook in mijn studie.

Iedere taak die we op ons nemen vereist grote oprechtheid en toewijding, en dit niet slechts voor een korte tijd. Het behoort een continu proces te zijn. Een mes dat maar één keer wordt gebruikt en niet wordt geslepen, wordt bot. Hetzelfde geldt voor ernst en toewijding. We moeten ons dagelijkse inspannen met de gedachte dat het mes voortdurend moet worden geslepen. Welke taak we ook hebben, door ons op die manier te blijven inspannen bereiken we tenslotte een mystieke toestand. Wanneer je een penseel in de hand neemt en je met grote overgave op je hand concentreert, terwijl je tot jezelf zegt: ”Een groot kunstenaar zal mij komen helpen”, dan kun je een schitterend schilderij maken dat de wereld inspireert.

Ik heb me erop toegelegd, sneller en nauwkeuriger te leren spreken dan wie dan ook. In een zijkamertje waar niemand me kon horen deed ik mijn oefeningen. Ik oefende om moeilijke woorden snel en foutloos uit te spreken, en om snel uit te drukken wat ik wilde zeggen. Uiteindelijk kon ik tien woorden zeggen in de tijd die anderen nodig hebben voor één woord. Zelfs nu, op hoge leeftijd, kan ik bijzonder snel spreken. Sommigen zeggen dat ik zó snel spreek, dat mensen moeite hebben om me te volgen. Maar mijn hart heeft zo’n enorme haast dat ik er niet tegen kan om langzaam te spreken. Ik heb zo veel dingen die ik zeggen wil, hoe kan iemand verlangen dat ik langzamer spreek?

In dit opzicht lijk ik sterk op mijn grootvader, die graag met mensen sprak. Grootvader kon in de gastenkamer van ons huis gesprekken voeren van wel drie of vier uur lang, waarbij hij enthousiast zijn mening gaf over de gebeurtenissen van de dag. Ik ben ook zo. Wanneer ik met mensen samen ben en we communiceren van hart tot het hart, dan raak ik mijn gevoel voor tijd helemaal kwijt. Dan weet ik niet of het nacht wordt of dat de zon opkomt. De woorden komen als een niet te stoppen stroom uit mijn hart. In die toestand wil ik niet eten, alleen maar praten. Het is moeilijk voor mensen om naar me te luisteren, en vaak staan de  zweetdruppels op hun voorhoofd. Ook bij mij loopt het zweet van mijn gezicht, terwijl ik maar doorga met spreken. Niemand durft zich te verontschuldigen en niemand gaat weg. Zo komt het dat we dikwijls de hele nacht opblijven.



START | TERUG | VOLGENDE

 
 
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu