Vereniging van Korea maakt eenheid in de wereld ... - dr. Sun Myung Moon autobiografie

Ga naar de inhoud

Hoofdmenu:

Snelle navigatie > H6: Liefde leidt naar eenwording
 

- Hoofdstuk 6 - Liefde leidt naar eenwording -



6-4

De vereniging van Korea maakt eenheid in de wereld mogelijk


Toen ik na mijn ontmoeting met president Gorbatsjov het Kremlin verliet, gaf ik mijn assistent dr. Bo Hi Pak, die me vergezelde, een speciale instructie. “Nog vóór eind 1991 moet ik president Kim Il Sung ontmoeten”, zei ik. “Het is de hoogste tijd. De Sovjet-Unie houdt over een jaar of twee op te bestaan. Ons land is nu het probleem. Op een of andere manier moet ik  president Kim persoonlijk ontmoeten, om het uitbreken van een oorlog op het Koreaanse schiereiland te voorkomen”.

Ik wist dat het ineenstorten van de Sovjet-Unie als gevolg zou hebben, dat de meeste communistische regimes in de wereld ook zouden omvallen. Noord-Korea zou zich dan in een hoek gedrongen voelen, en het viel niet te voorspellen tot welke provocaties van haar kant dit wellicht zou leiden. Noord-Korea’s obsessie met atoomwapens maakte de situatie nog zorgwekkender. Om een oorlog met Noord-Korea te voorkomen, moesten we een kanaal vinden om met haar leiders in gesprek te komen.  Vooralsnog  was zo’n kanaal echter niet voorhanden. Op een of andere wijze moest ik er in slagen om een ontmoeting te hebben met president Kim. Ik wilde van hem de verzekering dat hij Zuid-Korea niet als eerste zou aanvallen.

Het Koreaanse schiereiland is een microkosmos van de wereld. Mocht hier bloed vloeien, dan zou dit op de hele wereld gaan gebeuren. Indien op het Koreaanse schiereiland verzoening bereikt wordt, dan openen zich wegen om overal ter wereld verzoening te bereiken. De vereniging van ons schiereiland zal de vereniging van de wereld teweeg brengen. Vanaf eind jaren tachtig heeft Noord-Korea echter hard gewerkt om in het bezit van kernwapens te komen. De westerse landen gaven aan  dat zij, indien nodig, Noord-Korea als eerste zouden aanvallen. Mocht de spanning blijven oplopen, dan viel onmogelijk te voorspellen tot welke wanhoopsdaad Noord-Korea in staat zou blijken. Ik wist dat ik op een of andere manier een communicatiekanaal met Noord-Korea moest openen.

Het was geen gemakkelijke opgave. Bo Hi Pak communiceerde met de Noord-Koreaanse vicepremier Kim Dal Hyun, maar de respons van het noorden was volkomen afwijzend. ''Het Noord-Koreaanse volk  kent president Moon alleen als de leider van de internationale beweging voor de overwinning op het communisme'', zei de vicepremier. ''Waarom zouden wij de leider van een conservatieve, anticommunistische groepering moeten verwelkomen? Een bezoek aan Noord-Korea van voorzitter Moon kan absoluut niet worden toegestaan''.

Bo Hi Pak gaf niet op. ''President Nixon van Amerika was een fervent anticommunist'', bracht hij de Noord-Koreaanse functionaris in herinnering. ''Toch bezocht hij China, had daar een ontmoeting met voorzitter Mao Zedong en opende diplomatieke betrekkingen tussen de Verenigde Staten en China. Het was China dat hiervan profiteerde. Tot aan dat moment werd China afgeschilderd als een agressief land, maar het ontwikkelt zich nu op het wereldtoneel als een toonaangevende natie. Noord-Korea zou, om internationaal aan geloofwaardigheid te winnen, vriendschapsbanden moeten smeden met een wereldwijd bekende anticommunist als voorzitter Moon''.

Uiteindelijk nodigde Kim Il Sung mijn vrouw en mij uit voor een bezoek op 30 november 1991. We waren op dat moment op Hawaï, en van daaruit vlogen we snel door naar Beijing. Terwijl we wachtten in de VIP-lounge van  de internationale luchthaven van Beijing, die de Chinese regering voor ons had gereserveerd, kwam een vertegenwoordiger van de Noord Koreaanse regering met de officiële uitnodiging. Het ambtelijk stempel van de regering van Pyongyang op het document was duidelijk te zien.

‘De Democratische Volksrepubliek Korea overhandigt een uitnodiging aan voorzitter Moon Sun Myung van de Federatie voor Wereldvrede, zijn vrouw en zijn gevolg, om de Republiek te bezoeken. Hun veiligheid tijdens de periode van hun verblijf in het Noorden wordt gegarandeerd’. Het document was getekend met: ‘Kim Dal Hyun, vicepremier van het kabinet van de Democratische Volksrepubliek Korea, 30 november 1991’.  

Onze groep ging aan boord van een speciale vlucht van Air Koryo, (vlucht 215), die door president Kim voor ons was geregeld. Nooit eerder had de president zelf een vlucht voor een buitenlandse gast gearrangeerd, zelfs niet voor een staatshoofd. Deze behandeling was dus heel uitzonderlijk.

Het toestel vloog over de Gele Zee naar Sineuiju, en over mijn geboortestad Jeongju naar Pyongyang. Men vertelde me dat voor deze speciale route gekozen was, zodat ik mijn geboorteplaats vanuit de lucht kon zien. Mijn hart begon sneller te kloppen toen ik naar beneden keek en mijn geboortestad zag liggen. Daar beneden was alles roodgekleurd door het licht van de ondergaande zon. Ik was als verdoofd en vroeg mezelf af: ''Kan dit werkelijk mijn geboortestad zijn?'' Het liefst was ik direct uit het vliegtuig gesprongen, om beneden over de heuvels en door de valleien te gaan rennen.

Op de internationale luchthaven Sunan van Pyongyang werd ik verwelkomd door familieleden die ik achtenveertig jaar niet had gezien. Mijn jongere zussen, ooit mooi als ontluikende bloemen, waren bejaarde grootmoeders geworden. Zij pakten mijn handen, hun wenkbrauwen trokken zich samen en ze begonnen hartverscheurend te huilen. Mijn oudere zus, ver over de zeventig,  greep me bij de schouder en liet haar tranen de vrije loop. Ik daarentegen hield mijn ogen droog.

“Doe dit alsjeblieft niet”, zei ik. ”Voor mij is het belangrijk om mijn familie te ontmoeten, maar ik ben in de eerste plaats gekomen om Gods werk te doen. Doe dit alsjeblieft niet en beheers jezelf”.

In mijn binnenste vergoot ik ontelbare tranen. Ik zag mijn zussen voor het eerst in meer dan veertig jaar, maar ik kon hen niet omhelzen of samen met hen huilen. Ik hield mezelf in bedwang, en ging  op weg naar de plaats waar we zouden overnachten.

    De volgende ochtend werd ik vroeg wakker. Ik begon de dag met gebed zoals ik al mijn leven lang gewend ben. Zouden er in de hotelkamer verborgen bewakingscamera’s of microfoons zijn geweest, dan zou mijn gebed vol tranen voor de vereniging van het Koreaanse schiereiland in zijn geheel zijn opgenomen. Die dag maakten we een rondrit door de hoofdstad Pyongyang. De stad hing vol met de rode leuzen van Kim Il Sung’s Juche ideologie.

Op de derde dag van ons bezoek namen we het vliegtuig voor een bezoek naar de berg Kumgang. Ofschoon het winter was, waren de watervallen van Kuryong door de sterke stroming niet bevroren en het water gutste met grote kracht naar beneden. Nadat we de diverse toeristische gebieden rond de berg Kumgang hadden bezocht, vlogen we op dag zes van mijn bezoek per helikopter naar mijn geboortestad.

In mijn dromen had ik zo’n sterk verlangen naar mijn ouderlijk huis, dat ik het gevoel had erheen te kunnen rennen zonder ook maar één keer te stoppen. En nu het voor me opdook kon ik mijn ogen nauwelijks geloven. Was dit werkelijkheid of droomde ik? Minutenlang stond ik als versteend voor het huis waar ik was opgegroeid, maar het leek wel een eeuwigheid. Toen ging ik naar binnen.

Vroeger had het huis een vierkante vorm met een hoofdvleugel, een  gastenvleugel, de voorraadkamer en een schuur. Dit alles was opgetrokken rondom een centrale binnenplaats. Nu stond er alleen nog het hoofdgebouw. Ik ging de woonkamer binnen waar ik geboren ben. Met gekruiste benen ging ik op de grond zitten. Herinneringen aan vroeger, aan hoe het was in mijn kinderjaren, kwamen terug alsof het gisteren was.

Ik opende de lage deur van de woonkamer naar de keuken en keek de achtertuin in. De kastanjeboom waarin ik zo dikwijls naar de top was geklommen, was omgehakt en verdwenen. Het was alsof ik mijn moeder met zachte stem naar me hoorde roepen: ”Heeft mijn jongen met de kleine oogjes honger?” Als in een flits zag ik de katoenen stof van haar traditionele japon langs me heen gaan.

Ik bezocht het graf van mijn ouders en legde er een boeket bloemen neer. De laatste keer dat ik mijn moeder zag, was toen ze me in de gevangenis van Heungnam was komen opzoeken en hardop had gehuild. De nacht ervoor had het gesneeuwd en haar graf was bedekt met een dun wit laagje. Ik veegde de sneeuw voorzichtig weg met de palm van mijn hand en streelde zachtjes het gras waarmee het graf was begroeid. Toen ik het harde gras aanraakte, werd ik herinnerd aan de schraalheid van mijn moeders huid op de rug van haar hand.



START | TERUG | VOLGENDE

.

 
 
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu