Het belangrijkste is een oprecht hart - dr. Sun Myung Moon autobiografie

Ga naar de inhoud

Hoofdmenu:

Snelle navigatie > H3: Innerlijke rijkdom door strijd en lijden
 

- Hoofdstuk 3 - Innerlijke rijkdom door strijd en lijden -



3-7

Het belangrijkste is een oprecht hart


Na mijn vrijspraak duurde het drie maanden voordat de wereld weer van mij hoorde. Meer dan ooit besefte ik hoeveel ik God verschuldigd was. Om deze schuld terug te betalen, zocht ik een plek waar onze kerk een volledig nieuwe start kon maken. Ik bad echter niet met de woorden: “God, bouw een kerk voor ons”. Ik beklaagde me nooit over het nietige en schamele kerkgebouw waarin we onze diensten hielden, noch schaamde ik mij ervoor. Ik was dankbaar dat ik een plek had om te bidden. Nooit heb ik uitgekeken naar een grotere en meer gerieflijke ruimte.

Niettemin was er behoefte aan een ruimte waar onze leden konden samenkomen, en waar zij kerkdiensten konden houden. Daarom sloten we een lening af van twee miljoen won, en kochten we een huis op een heuvel in de wijk Cheongpa-Dong. De staat van het huis was niet best. Het was een van de vele huizen die in die tijd als ‘eigendom van de vijand’ golden: het stond leeg sinds de Japanners het na de bevrijding hadden achtergelaten, toen zij Korea verlieten en naar Japan teruggingen. Het huis had bescheiden afmetingen, de totale vloeroppervlakte bedroeg slechts vijfenzestig vierkante meter. Het was gelegen aan het einde van een lange, smalle steeg. Wie naar het huis toeliep, had het gevoel door een lange, donkere tunnel te lopen. De pilaren en de buitenmuren waren bedekt met vuil. We vroegen ons af wie het huis zo toegetakeld had, en waarom. Samen met een groep jonge kerkleden werkte ik vier dagen om met een schoonmaakmiddel al het vuil van het gebouw te verwijderen.

Na onze verhuizing naar de Cheongpa-Dong kerk kon ik nauwelijks slapen. Ik zat meestal, met de benen gekruist, op de vloer van de grote slaapkamer, en bad tot drie of vier uur in de ochtend. Daarna sliep ik even tot vijf uur, stond op en begon met mijn dagprogramma. Ik hield deze levensstijl en dit ritme zeven jaar vol. Overdag voelde ik me nooit slaperig, ook al had ik maar een of twee uur geslapen. Mijn ogen stonden  helder als de Morgenster. Ik voelde me niet moe.

Mijn hoofd en mijn hart liepen zó over van dingen die gedaan moesten worden, dat ik mijzelf nauwelijks tijd gunde om te eten. Ik wilde niet dat anderen tijd verspilden door voor mij tafel te dekken, en daarom zat ik met gekruiste benen op de vloer om te eten. “Laat je toewijding zien, ook al ben je nog zo moe! Geef alles wat je hebt, tot je volkomen uitgeput bent!” Deze zinnen sprak ik tot mezelf, en ik herhaalde ze steeds weer. Ik bad te midden van onafgebroken oppositie en valse beschuldigingen. Daarbij hield ik me vast aan de gedachte dat ik zaadjes plantte, die ooit een rijke oogst zouden opleveren. Ik had er alle vertrouwen in dat dit, indien de oogst niet in Korea kon worden binnen gehaald, ergens anders zeker wel zou gebeuren.

Een jaar na mijn vrijlating telde onze kerk vierhonderd leden. In mijn gebed noemde ik hen één voor één bij de naam. Hun gezichten kwamen me helder voor de geest, nog voor ik hun naam uitsprak. Sommigen huilden, anderen lachten. In mijn gebeden kon ik van iedereen precies zien hoe het met hem of haar ging, ook als iemand ziek was.

Soms kreeg ik, bij het uitspreken van iemands naam in gebed, de ingeving dat de persoon in kwestie die dag naar de kerk zou komen, wat dan ook daadwerkelijk gebeurde. Richtte ik me tot iemand, van wie ik door gebed wist dat hij ziek was, en ik vroeg hem: “Ben je ziek?”, dan was dat altijd zo. Onze kerkleden verbaasden zich erover hoe ik dit kon weten, zonder dat iemand het me verteld had. En als ze dan vroegen “Hoe doet u dat?”, dan antwoordde ik eenvoudig met een glimlach.

Iets dergelijks gebeurde ook tijdens de voorbereiding van een ‘Heilige Zegeningceremonie’, een kerkelijke huwelijksplechtigheid volgens onze traditie. Voor aanvang van de ceremonie vroeg ik aan iedere bruid en bruidegom of zij hun seksuele zuiverheid hadden bewaard. Toen ik een van de mannelijke kandidaten hiernaar vroeg, antwoordde hij met krachtige stem dat hij rein was gebleven. Ik vroeg het hem een tweede keer, en hetzelfde antwoord volgde. Ook toen ik het hem een derde maal vroeg bleef hij bevestigend antwoorden.   

Ik keek hem strak aan en zei: “Je vervulde je militaire dienstplicht in Hwacheon, in de provincie Kangwon, niet?” Deze keer volgde er een angstig “Ja.”

“Nadat je verlof kreeg ben je, onderweg naar Seoel, gestopt bij een kroeg, niet soms? En die avond had je ongeoorloofde seks met een vrouw in een rode rok. Ik weet precies wat je hebt gedaan. Waarom lieg je?”

Ik werd kwaad op de man, en stuurde hem weg uit de zaal waar de huwelijksplechtigheid zou worden gehouden. Indien de ogen van je hart open zijn, kun je zelfs verborgen dingen zien.

Sommigen werden meer door zulke paranormale verschijnselen tot onze kerk aangetrokken, dan door ons onderwijs. Veel mensen geloven dat er niets boven geestelijke krachten gaat. Maar de verschijnselen die doorgaans wonderen worden genoemd, brengen mensen vaak alleen maar in verwarring. Een geloof dat voornamelijk op onverklaarbare, miraculeuze gebeurtenissen berust, is geen gezond geloof. Alle zonde moet door vergoeding worden hersteld. Dit gebeurt niet door te vertrouwen op geestelijke krachten. Naarmate onze kerk meer volwassen werd, vertelde ik steeds minder over de dingen die ik in mijn hart kon zien.

Het ledental groeide gestaag. Of ik nu tegenover tientallen of honderden mensen stond, ik gedroeg me altijd op dezelfde manier, alsof er maar één persoon aanwezig was. Wanneer iemand met me over zijn persoonlijke situatie wilde praten, luisterde ik altijd. Of het een oude vrouw of een jonge man was maakte geen verschil, ik luisterde met volle aandacht, alsof dit de enige persoon was die bestond. Onze leden zeiden: “Niemand in heel Korea kan zo goed luisteren als reverend Moon.” Het kwam wel eens voor dat een grootmoeder begon te vertellen over haar trouwdag, en me tenslotte de ziekte van haar echtgenoot beschreef.

Ik luister graag naar mensen als zij over zichzelf vertellen. Wanneer mensen tegenover me zitten en hun hart openen, merk ik niet dat de tijd voorbij gaat. Ik kan tien, en zelfs wel twintig uur naar hen luisteren. Mensen die willen praten hebben een gevoel van urgentie. Zij zoeken naar een oplossing voor hun problemen. Daarom heb ik het gevoel dat ik met volle overgave moet luisteren. Zo kan ik liefde voor hun leven tonen, en terugbetalen wat ik schuldig ben voor mijn eigen leven. Het belangrijkste is dat we het leven zien als iets uiterst kostbaars. Zoals ik oprecht luisterde naar wat anderen te zeggen hadden, zo sprak ik ook vol vuur over de dingen die mij na aan het hart lagen. Daarna ging ik, diep ontroerd, voor hen bidden.

Hoe dikwijls heb ik niet de hele nacht door gebeden, met tranen die vanuit mijn diepste binnenste omhoog kwamen? De planken vloer waarop ik bad, was doordrenkt met tranen, en kreeg nauwelijks de kans om op te drogen.

Toen ik jaren later voor mijn missie in de Verenigde Staten verbleef, hoorde ik dat kerkleiders plannen hadden om de kerk in Cheongpa-Dong te renoveren. Meteen stuurde ik een telegram, met de mededeling dat ze het renovatiewerk  onmiddellijk moesten staken. Dit kerkgebouw belichaamt een absoluut unieke periode uit mijn leven. En wat nog belangrijker is: het is een direct getuigenis van de geschiedenis van onze kerk. Ongeacht hoe prachtig het er na de renovatie uit zou zien, wat zou het baten als hierdoor onze geschiedenis werd uitgewist? Niet een mooie buitenkant is belangrijk, wat telt is het rijke, verborgen leven van al die tranen, die op die plek werden vergoten. Het gebouw voldoet misschien niet aan bepaalde eisen, maar het belichaamt een traditie, en daarin ligt haar waarde. Mensen die hun eigen traditie niet respecteren zijn gedoemd te mislukken.

In de pilaren van de kerk in Cheongpa-Dong werd geschiedenis gekerfd. Wanneer ik naar een bepaalde pilaar kijk, herinner ik me weer hoe ik me eraan vastklampte, en tranen vergoot over een bepaalde aangelegenheid. Als ik die pilaar nu terug zie, krijg ik opnieuw tranen in mijn ogen. Een enigszins krom deurkozijn herinnert me aan het verleden. Maar nu zijn alle oude vloerplanken weggehaald. De houten vloer, waarop ik nachtenlang gebogen zat in diep gebed en zoveel tranen heb vergoten, is er niet meer, en ook de sporen van die tranen zijn verdwenen. Ik voel de behoefte om me die pijn te herinneren. Het maakt niet uit of het gebouw er verlopen of ouderwets uitziet. Er is veel tijd verstreken, en we hebben nu mooie en goed gebouwde kerken. Maar zelf zou ik liever naar het kleine huis op de heuvel in Cheongpa-Dong gaan om te bidden. Daar voel ik me meer op mijn gemak.

Ik heb mijn leven lang gebeden en gepreekt, maar zelfs nu nog sta ik te trillen wanneer ik voor een groep mensen sta. Dat komt, omdat veel mensenlevens gered worden of juist verloren gaan, wanneer ik zo’n positie inneem en over publieke thema’s spreek. Het is voor mij van cruciaal belang, dat ik hen, die mijn woorden horen, naar nieuw leven kan leiden. Dit zijn de momenten waarop ik een duidelijke lijn trek op de tweesprong tussen leven en dood.

Zelfs nu schrijf ik mijn preken niet uit. Ik wil niet dat mijn persoonlijke doelstellingen in de inhoud terecht komen. Door me zo voor te bereiden zou ik kunnen laten zien, hoeveel kennis er in mijn hoofd zit, maar ik zou niet mijn bezorgde en gepassioneerde hart kunnen uitdrukken. In die tijd bracht ik steevast tien uur of langer in gebed door, voordat ik in het openbaar optrad. Op deze manier heb ik diepe wortels geslagen. Zelfs als de bladeren van een grote, sterke boom door insecten worden aangetast, blijft de boom gezond, indien hij diepe wortels heeft. Mijn woorden kunnen soms misschien wat ongemakkelijk en onaangenaam overkomen, maar zo lang ze met een oprecht hart gesproken worden, zal alles goed komen.

In de begintijd van onze kerk droeg ik een oud Amerikaans legerjack en een zwart geverfd werktenue. Ik preekte met zo veel vuur, dat ik droop van zweet en tranen. Er was geen dag waarop ik niet bitter huilde. Mijn hart was zo geraakt dat mijn gezicht rood was van tranen. Op zulke momenten leek het, alsof mijn geest mijn lichaam wilde verlaten. Het voelde alsof ik op de rand van de dood stond. Mijn kleren waren van zweet doordrenkt, en de druppels liepen over mijn gezicht.

In de dagen van de Cheongpa-Dong kerk had iedereen het moeilijk, maar het leven van Hyo Won Eu was extra zwaar. Hij leed aan een longziekte, maar gaf desondanks elke dag achttien uur les over de leer van onze kerk. Dit hield hij drie jaar en acht maanden vol, hoewel het hem grote inspanning kostte. Er was geen geld voor goed en gezond eten. We aten gerst in plaats van rijst, en we aten slechts twee maaltijden per dag. Ons enige bijgerecht was rauwe kimchi, die we slechts één nacht hadden laten fermenteren.

Hyo Won Eu hield van kleine gezouten garnalen. Hij zette een pan met kleine garnalen in een hoek van de kamer, en zo nu en dan at hij er een paar met eetstokjes. Dit hielp hem door die moeilijke tijd heen. Het deed me veel verdriet om Hyo Won Eu uitgeput en hongerig op de grond te zien liggen. Ik wilde graag gezouten schelpdieren voor hem kopen, maar die waren toen veel te duur voor ons. Het doet me nog altijd pijn wanneer ik eraan denk, hoe hij ondanks zijn ziekte zijn uiterste best deed, om mijn woorden op te schrijven, die stroomden als een waterval.

Dankzij het harde werk en de offers van de leden bleef de kerk groeien.  We richtten de ‘Sunghwa Scholieren Vereniging’ voor middelbare scholieren op. Zij waren zo geïnspireerd, dat ze de middaglunch die hun moeders hadden klaargemaakt, afstonden aan onze pioniermissionarissen. De leerlingen maakten op eigen initiatief een lijst met wie er aan de beurt was, om zijn lunch af te staan. De missionarissen die iemands lunch kregen wisten, dat er die dag scholieren waren die hun eten hadden weggegeven, en nu zelf hongerig over straat liepen. Daardoor aten zij met tranen in de ogen. De toewijding van de scholieren maakte nog meer indruk dan de maaltijd zelf. Wij allen verdubbelden onze vastberadenheid om Gods wil te volbrengen, ook al zouden we ons leven moeten geven.

Hoewel het zware tijden waren, zonden we pioniers uit naar vele delen van het land. Ondanks het oprechte verlangen van onze leden maakte een golf van negatieve geruchten het heel moeilijk, om er in alle openheid voor uit te komen dat zij van de Verenigingskerk waren. Zij gingen de wijken in, maakten straten schoon, en hielpen in huizen waar het nodig was. ’s Avonds gaven onze missionarissen taalles, en verkondigden zij Gods Woord. Zij dienden de mensen maandenlang, en bouwden zo vertrouwen op. Als resultaat groeide onze kerkgemeenschap verder. Ik ben de leden niet vergeten, die ervoor kozen om bij mij te blijven en voor onze kerk te werken, hoewel ze graag naar de universiteit waren gegaan.



START | TERUG | VOLGENDE

.

 
 
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu