Eén rijstkorrel is kostbaarder dan de aarde - dr. Sun Myung Moon autobiografie

Ga naar de inhoud

Hoofdmenu:

Snelle navigatie > H2: Mijn hart is als een rivier van tranen
 

- Hoofdstuk 2 - Mijn hart is als een rivier van tranen -



2-10

Eén rijstkorrel is kostbaarder dan de aarde


Drie maanden nadat ik in Pyongyang in de gevangenis was opgesloten, werd ik overgebracht naar de gevangenis in Heungnam. Ik was niet alleen verontwaardigd, ik voelde me ook beschaamd tegenover de Hemel. Ik werd vastgebonden aan een dief opdat ik niet zou ontsnappen. Een militair voertuig haalde ons af en de tocht duurde zeventien uur. Telkens wanneer ik door het raam naar buiten keek, bekroop me een gevoel van intens verdriet. Ik kon niet geloven dat ik deze bochtige weg langs rivieren en valleien moest afleggen als een gevangene.  

De gevangenis van Heungnam was een concentratiekamp voor speciale arbeiders, die in de stikstofkunstmestfabriek van Heungnam werkten. In de daarop volgende twee jaar en vijf maanden moest ik zware dwangarbeid verrichten. Het opleggen van dit soort dwangarbeid was een praktijk die de Noord Koreanen  van de Sovjet-Unie hadden geleerd. De Sovjetregering kon leden van de bourgeoisie, en anderen die geen communisten waren, niet zomaar ter dood brengen. De wereld keek immers toe, en men moest rekening houden met de publieke opinie. Daarom werd dwangarbeid ingevoerd. Mensen die op deze manier werden uitgebuit, werden gedwongen net zo lang door te werken totdat zij door uitputting stierven. De Noord Koreaanse communisten kopieerden het Sovjetsysteem en veroordeelden alle gevangenen tot drie jaar dwangarbeid. In werkelijkheid stierven de gevangenen echter al voordat die termijn was verstreken.

Onze dag begon ’s morgens om half vijf. We werden buiten in rijen opgesteld en ons lichaam en kleding werden gecontroleerd op verboden voorwerpen. We deden al onze kleren uit en alles werd grondig geïnspecteerd. Elk kledingstuk werd uitgeklopt tot zelfs het laatste stofdeeltje eruit was. Het hele proces duurde minstens twee uur. Heungnam lag aan de kust, en in de winter sneed de ijskoude wind scherp als een mes in onze naakte lichamen.

Wanneer de inspectie voorbij was kregen we een afschuwelijk ontbijt. Vervolgens liepen we de vier kilometer naar de kunstmestfabriek. We liepen in rijen van vier, moesten de hand van de persoon naast ons vasthouden en mochten zelfs ons hoofd niet rechtop houden. We waren omringd door bewakers, uitgerust met geweren en pistolen. Wanneer iemand verslapte, zodat zijn rij trager liep, of wanneer iemand de hand van zijn buurman niet stevig genoeg vast hield, werd hij keihard geslagen omdat dit als een vluchtpoging werd gezien.

In de winter lag de sneeuw meer dan manshoog. Wanneer wij op de koude winterochtenden door de metershoge sneeuw liepen, kwam het meer dan eens voor dat mijn hoofd begon te tollen. De bevroren weg was spiegelglad en de koude wind blies zo meedogenloos dat het haar op ons hoofd rechtop stond. Zelfs na het ontbijt waren we futloos en zakten we bijna door onze knieën. Toch moesten we de weg naar ons werk afleggen, ook al betekende dat, dat we onze uitgeputte benen de hele weg moesten voortslepen. Het afleggen van deze afstand zorgde er dagelijks voor, dat we bijna het bewustzijn verloren. Maar steeds opnieuw herinnerde ik mezelf er aan, dat ik aan de Hemel toebehoorde.

In de fabriek lag een gigantische berg van een witte substantie die wij ‘ammoniak’ noemden. In werkelijkheid was het waarschijnlijk ammoniumsulfaat, een in die tijd gebruikelijke vorm van kunstmest. Het werd aangevoerd via een transportband, en leek op een witte waterval, wanneer het van de band op de hoop viel. Wanneer de kunstmest van de band kwam, was die zo heet dat er dampen uit opstegen, zelfs midden in de winter. De substantie koelde snel af, en werd dan zo hard als ijs.

Het was ons werk om de kunstmest met een schep in strozakken te laden. We noemden de meer dan twintig meter hoge hoop de ‘kunstmestberg’. Achthonderd tot negenhonderd man waren, verspreid over een flinke oppervlakte, bezig de hoop weg te scheppen. Het zag eruit alsof wij de berg in tweeën probeerden te snijden.

We werkten in teams van tien man, en elk team was verantwoordelijk voor het vullen en laden van dertienhonderd zakken per dag. Iedereen moest honderddertig zakken vullen. Als een team zijn quotum niet haalde, werd het voedselrantsoen gehalveerd. Iedereen werkte alsof zijn leven ervan afhing om zijn doel te halen.

Om de zakken kunstmest zo efficiënt mogelijk te kunnen dragen, maakten we spelden van staaldraad en gebruikten die om de volle zakken te sluiten. We legden een stuk draad op de rails die over het fabrieksterrein liepen. De draad werd geplet wanneer de materieelwagentjes er overheen reden, waarna hij als speld kon worden gebruikt.

De glasscherven die we verkregen door fabrieksruiten in te slaan, gebruikten we om gaten in de zakken te maken. De bewakers moeten op een of andere manier medelijden hebben gehad, omdat we onder zulke barbaarse omstandigheden moesten werken. Zij verhinderden ons namelijk nooit om de ruiten van de fabriek in te slaan. Ik brak een keer een tand toen ik een stuk draad probeerde af te bijten. Zelfs nu nog is te zien dat een van mijn voortanden is afgebroken. Dit blijft voor mij een onvergetelijke herinnering aan het kamp van Heungnam.

Iedereen vermagerde sterk ten gevolge van het zware werk, alleen ik vormde een uitzondering. Ik kon mijn gewicht op ongeveer 72 kilo houden, wat me op de afgunst van de andere gevangen kwam te staan. Ik blonk altijd uit door mijn fysieke kracht. Toch werd ik op een dag ernstig ziek, en had een maand lang symptomen die sterk duidden op tuberculose. Maar ondanks mijn ziekte miste ik geen dag werk in de fabriek. Ik wist dat, indien ik afwezig was, andere gevangenen verantwoordelijkheid zouden zijn voor mijn werkaandeel.

Vanwege mijn fysieke kracht werd ik ‘de staalkabelman’ genoemd. Ik kon het zwaarste werk aan. Gevangenschap en dwangarbeid waren voor mij niet echt een groot probleem. Hoe hard de slagen ook zijn of hoe verschrikkelijk de omgeving ook is, een mens kan het volhouden indien hij in zijn hart een duidelijk doel heeft.

Wij gevangenen werden ook blootgesteld aan zwavelzuur, dat voor de productie van ammoniumsulfaat werd gebruikt. Toen ik in de Kawasaki-staalfabriek in Japan werkte, kwam het een aantal keren voor dat iemand door zuurvergiftiging omkwam, nadat hij vaten had schoongemaakt die men gebruikte voor de opslag van zwavelzuur. In Heungnam was de situatie nog veel slechter. Blootstelling aan zwavelzuur was zo schadelijk dat het haar uitviel of dat er huidaandoeningen ontstonden, waarbij vocht werd afgescheiden. De meeste arbeiders in de fabriek moesten bloed opgeven en stierven na ongeveer zes maanden. We droegen stukjes rubber om onze vingers als bescherming, maar die werden door het zuur al snel verteerd. De zuurdampen tastten onze kleding aan, waardoor die niet meer te gebruiken was. Onze huid kreeg kloven en bloedde. Bij sommigen kon je het bot zien. We moesten zonder ook maar één dag rust doorwerken, zelfs wanneer onze wonden bloedden en etter afscheidden.

De maaltijdrantsoenen bestonden uit minder dan twee kleine kommetjes rijst. Er waren geen bijgerechten maar we kregen een soep, gemaakt van radijsbladeren in gezouten water. De soep was zo zout dat onze keel brandde, en de rijst was zo hard dat we die alleen konden eten door de brokken rijst met soep weg te spoelen. Niemand liet ooit een druppel soep over. Wanneer de gevangenen hun kom rijst kregen, staken ze alles in één keer in hun mond. Wanneer zij hun eigen portie op hadden keken zij om zich heen, en staken soms hun nek uit om te zien hoe het anderen bij het eten verging. Soms was er iemand die  zijn lepel in de kom van iemand anders stak en dan was er ruzie.

Een dominee die ook in Heungnam verbleef vroeg me op een dag: “Geef me alsjeblieft wat eten van je. Ik zal je er later, wanneer we hier weg zijn, twee koeien voor teruggeven.” De mensen waren zo wanhopig dat wanneer een gevangene stierf tijdens het eten, de medegevangenen de rijst uit zijn mond peuterden en zelf opaten.

De pijn die honger veroorzaakt kan alleen begrepen worden door hen die haar aan den lijve hebben ondervonden. Voor iemand die honger heeft wordt één enkele korrel rijst heel kostbaar. Zelfs nu voel ik me gespannen als ik aan Heungnam terugdenk. Het is moeilijk te geloven dat één enkele rijstkorrel zo stimulerend kan zijn voor het lichaam. Als je honger hebt, verlang je zo sterk naar voedsel dat je moet huilen. Voor iemand met een gevulde maag schijnt de wereld groot, maar voor iemand die honger heeft is een korrel rijst belangrijker dan de aarde. Eén korreltje rijst heeft een enorme waarde voor iemand die honger heeft.

Vanaf mijn eerste dag in de gevangenis maakte ik er een gewoonte van om de helft van mijn rantsoen rijst aan mijn medegevangenen te geven, terwijl ik de andere helft voor mijzelf hield. Ik oefende mezelf op die manier drie weken lang. Daarna at ik de hele portie zelf op. Dat gaf me het gevoel dat ik vanaf dat moment een tweepersoons portie at, waardoor ik de honger gemakkelijker kon verdragen.

Het leven in de gevangenis was zo verschrikkelijk dat het niet voor te stellen is voor iemand die het niet zelf heeft meegemaakt. De helft van de gevangenen stierf binnen een jaar. We moesten iedere dag weer meemaken dat levenloze lichamen in een houten kist door de achterpoort werden weggevoerd. We werkten zo hard, maar onze enige hoop om dit kamp te verlaten was, om als een dode in een houten kist naar buiten gedragen te worden. Wat ons werd aangedaan overschreed, zelfs voor een genadeloos en wreed regime, alle grenzen van menselijkheid. Al die zakken kunstmest, gevuld met de tranen en het verdriet van deze gevangenen, werden op schepen geladen met bestemming de Sovjet Unie.



START | TERUG | VOLGENDE

.

 
 
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu