Een kerk zonder naam - dr. Sun Myung Moon autobiografie

Ga naar de inhoud

Hoofdmenu:

Snelle navigatie > H3: Innerlijke rijkdom door strijd en lijden
 

- Hoofdstuk 3 - Innerlijke rijkdom door strijd en lijden -



3-3

Een kerk zonder naam


Koreanen kennen het gezegde: ‘Iemand die door anderen wordt beledigd, is een lang leven beschoren’. Zou het aantal malen dat ik beledigd ben de maatstaf zijn, dan zou ik met gemak nog honderd jaar kunnen leven. Ook werd mijn buik niet met voedsel gevuld, maar met beschimpingen. Men kan er vanuit gaan dat mijn maag voller is dan die van wie dan ook. De leden van de gevestigde kerken die mij vervolgden en met stenen bekogelden toen ik mijn kerk in Pyongyang  startte, begonnen opnieuw met hun acties, ditmaal in Busan. Nog voordat we onze kerk echt hadden gevestigd, zorgden zij al voor problemen. Woorden als ‘ketter’ en ‘pseudo’ werden zo dikwijls voor mijn naam geplaatst, dat het leek alsof ze er een deel van waren. Inderdaad, de naam Sun Myung Moon werd een synoniem voor ketterij en pseudoreligie. Men hoort zelden mijn naam noemen zonder dat deze woorden eraan toegevoegd worden.     

In 1953 bereikte de vervolging een dieptepunt. We sloten onze lemen hut in Busan en verhuisden eerst naar Daegu, en vervolgens naar Seoel. In mei van het jaar daarop huurden we een huis in de wijk Bukhak-dong in Seoel, vlakbij het Jangchungdang park. We hingen een naambord op dat luidde: ‘Heilige Geest Vereniging voor de Eenwording van het Wereldchristendom’.

We kozen deze naam om aan te geven dat we tot geen enkele denominatie behoorden, en ook zeker niet van plan waren om een nieuwe op te richten. Wereldchristendom refereert naar het gehele, wereldwijde christendom, zowel in het heden als in het verleden. De term Eenwording laat ons streven naar eenheid zien, en Heilige Geest wordt gebruikt om de harmonie aan te duiden tussen de geestelijke en stoffelijke wereld, met de liefde van de vader-zoon relatie als centrale pijler. Onze naam wil dus zeggen: ‘De geestelijke wereld, met God in het centrum, is met ons.’

Vooral eenwording duidt erop dat het mijn bedoeling is om Gods ideale wereld te vestigen. Eenwording is niet hetzelfde als eenheid. Er is sprake van eenheid als twee dingen samen komen, maar we hebben eenwording als twee één worden. ‘Verenigingskerk’ werd later onze algemeen bekende naam; die naam is ons echter door anderen gegeven. Aanvankelijk noemden studenten ons ‘de kerk van Seoel’.

Ik gebruik het woord kyohoi (spreek uit: kjo-hè) niet graag in de gangbare betekenis van kerk. Ik hou echter wel van de oorspronkelijke betekenis van de term, zoals de Chinese karakters voor kyohoi die laten zien: kyo betekent ‘onderwijzen’ en hoi is het letterteken voor ‘bijeenkomst’. Het Koreaanse woord betekent dus letterlijk ‘samenkomen om te onderwijzen’. Jong kyo, wat religie betekent, is ook samengesteld uit twee Chinese karakters, die respectievelijk ‘centraal’ en ‘onderwijs’ betekenen.

Indien het woord kerk een bijeenkomst uitdrukt waar geestelijke beginselen onderwezen worden, dan heeft het een goede betekenis. De oorspronkelijke betekenis van het woord kyohoi geeft mensen geen enkele reden om zich voor elkaar af te sluiten. In het algemeen wordt het woord kyohoi echter niet in zijn oorspronkelijke betekenis gebruikt.

Ik wilde ons niet in deze separatistische categorie plaatsen. Ik hoopte een kerk op te richten, die geen aparte religieuze gezindte is. Ware religie probeert het land te redden, zelfs al moet ze daarvoor haar eigen religieuze organisatie opofferen. Ze tracht de wereld te redden, al gaat dat ten koste van de natie. Ze tracht de mensheid te redden, ook al moet daarvoor de wereld worden geofferd. Als we dit begrijpen, dan weten we dat er nooit een moment kan komen, waarop de eigen groep of gezindte de voorrang krijgt.

Het was noodzakelijk dat we een bord met de naam van onze kerk ophingen bij de ingang, maar innerlijk ben ik altijd bereid geweest om het op ieder willekeurig moment weer weg te halen. Wie een bord ophangt dat ‘kerk’ betekent, maakt tegelijkertijd een onderscheid tussen ‘kerk’ en ‘niet-kerk’. Het is niet juist om iets dat één is, in tweeën te splitsen. Dit was geenszins mijn droom. Het was niet de weg van mijn keuze. Mocht het zover komen dat ik dat naambord weg moet halen om het land of de wereld te redden, dan ben ik daar op ieder moment toe bereid.

Ons naambord hing naast de hoofdingang. Het zou beter hebben gestaan als ik het op een hoge plek had gehangen, maar de dakranden van het huis waren erg laag, en daarom was er geen geschikte plek voor het bord. Uiteindelijk kwam het op een hoogte waar kinderen er gemakkelijk bij konden. De buurtkinderen haalden het op een dag weg, speelden ermee en braken het in twee stukken. Vanwege de historische betekenis konden we het niet weggooien; daarom maakten we de twee delen met ijzerdraad weer aan elkaar vast, en spijkerden het wat steviger tegen de muur. Wellicht hing het feit dat ons naambord met zoveel minachting behandeld werd, samen met de onbeschrijflijke vernederingen die onze kerk onderging.

De dakranden waren zo laag dat de bezoekers hun hoofd moesten buigen om binnen te komen. De ruimte was ongeveer zes vierkante meter, en zo krap, dat we regelmatig met onze voorhoofden tegen elkaar botsten, wanneer we met zes personen tegelijk in gebed waren. De mensen in de buurt lachten om ons naambord. Ze dreven de spot met ons en vroegen over wat voor soort wereldvereniging wij droomden in dat kleine huisje, waar ‘je moest kruipen om naar binnen te gaan’. Niemand probeerde te achterhalen waarom wij die naam hadden gekozen. Ze beschouwden ons gewoon als mensen die niet goed bij hun hoofd waren.

Dit stoorde ons echter niet. In Busan hadden we gebedeld om voedsel, en nu hadden we een ruimte waar we kerkdiensten konden houden. We hadden niets te vrezen. Bij wijze van pak gebruikte ik een werktenue van het Amerikaanse leger en verfde het zwart. Ik droeg er zwarte rubberschoenen bij. Ook al probeerden anderen ons te kleineren, in ons hart waren we waardiger dan wie dan ook.

De mensen die regelmatig kwamen noemden elkaar shikku, wat familielid betekent. We waren bedwelmd door liefde. Iedereen die kwam kon zien wat ik deed, en horen wat ik zei. Wij waren verbonden door een onzichtbare band van liefde, die ons met God liet communiceren. Het kwam voor dat een vrouw thuis bezig was met de bereiding van rijst, en zich dan plotseling uit de voeten maakte om naar onze kerk te gaan. Een andere zei, dat zij een nieuwe jurk ging aandoen, om vervolgens in haar oude jurk vol gaten naar de kerk te komen. Als de schoonfamilie van een van onze vrouwelijke leden haar hoofd kaal schoor, om te verhinderen dat zij naar de kerk kwam, dan kwam zij alsnog, ook al was haar hoofd nu kaal.

Terwijl ons ledental steeg, begonnen we onze boodschap te verbreiden op de universiteitscampussen. In de jaren vijftig werden universiteitsstudenten beschouwd als behorend tot de intellectuele elite van de Koreaanse maatschappij. We begonnen ons werk vlakbij de poorten van de ‘Ewha- Women’s University’ en de Yonsei universiteit. Spoedig bracht een aanzienlijk aantal studenten hun tijd door in onze kerk.

Professor Yun Yeong Yang, muziekdocente aan de Ehwa universiteit, en professor Chung Hwa Han, hoofd van het studentenhuis, bezochten onze kerk. Ook kwamen er steeds meer studenten. Niet slechts twee of drie, maar met tientallen tegelijk kwamen ze, en hun aantal steeg explosief. Zowel voor de gevestigde kerken als voor ons was dat zeer verrassend.

Binnen twee maanden nadat we ons evangelisatiewerk op de campussen waren begonnen, was ons ledental enorm gestegen, voornamelijk door toevloed van studenten van Ewha en Yonsei. Het tempo van de groei was ongelooflijk. Het was alsof een lentebries de harten van de studenten in een oogwenk had opgeklaard, en er een onomkeerbare verandering teweeg had gebracht. Tientallen vrouwelijke Ehwa studenten pakten hun spullen en verlieten het studentenhuis. Dit gebeurde allemaal op één dag. Als iemand hen probeerde tegen te houden zeiden ze: “Waarom? Waarom probeer je me tegen te houden? Als je me wilt tegen houden, moet je me doodslaan. Maak me maar dood!” Ze klommen zelfs over de muren die het gebouw omgaven. Ik probeerde hen te stoppen, maar het haalde niets uit. Ze wilden niet langer in hun nette universiteit zijn. In plaats daarvan wilden zij naar onze kleine kerk waar het naar ongewassen voeten stonk, en niemand kon ook maar iets doen.  

Tenslotte stuurde Hwal Ran Kim (Helen Kim), de decaan, professor Young Oon Kim, die de leerstoel ‘religieus sociaal welzijn’ bekleedde, naar onze kerk. Professor Kim had theologie gestudeerd in Canada en was een rijzende ster aan de Ehwa universiteit. Decaan Kim koos haar speciaal uit omdat zij zo’n uitmuntend theologe was. Zij ging er van uit dat professor Kim een gezaghebbende kritiek op onze theologie zou ontwikkelen, overtuigend genoeg om de toestroom van studenten naar onze kerk definitief te stoppen. Maar slechts een week nadat deze speciale vertegenwoordigster van Ehwa mij had ontmoet, sloot zij zich bij ons aan, en werd al snel een van onze meest enthousiaste leden. Deze gebeurtenis versterkte onze geloofwaardigheid onder professoren en studenten van de Ehwa universiteit, en ons ledental groeide stormachtig verder.

De situatie liep uit de hand. De gevestigde kerken begonnen ons er opnieuw van te beschuldigen dat wij hun leden afpakten, maar dit leek mij geen eerlijke voorstelling van zaken. Ik had nooit niemand opgedragen om naar mijn preken te luisteren of onze kerkdiensten bij te wonen. Als ik mensen door de voordeur naar buiten stuurde, kwamen ze door de achterdeur weer naar binnen. Zodra ik de deuren afsloot, klommen ze over de schutting. Ik stond machteloos en kon hen niet tegenhouden. De bestuurders van Yonsei en Ehwa stonden hierover nog het meest perplex. Zij ontvingen hun fondsen van machtige christelijke instellingen en konden niet werkeloos toezien, hoe hun studenten en professoren en masse naar een andere religieuze groepering vertrokken.



START | TERUG | VOLGENDE

.

 
 
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu