De knappe, zonderlinge man bij de waterput - dr. Sun Myung Moon autobiografie

Ga naar de inhoud

Hoofdmenu:

Snelle navigatie > H3: Innerlijke rijkdom door strijd en lijden
 

- Hoofdstuk 3 - Innerlijke rijkdom door strijd en lijden -



3-2

De knappe, zonderlinge man bij de waterput


Toen we in Beomnaetgol het huis met de lemen muren bouwden en met onze missiearbeid begonnen, waren er slechts drie toehoorders die naar mijn preken luisterden. Toch had ik niet het gevoel dat ik alleen tot deze drie mensen sprak. Ik dacht bij mezelf: “Hoewel we hen niet zien, preek ik tot duizenden en zelfs tienduizenden”. Ik stelde me tijdens het  preken voor dat de hele mensheid luisterde. Ik onderwees de woorden van Het Beginsel in het bijzijn van de drie mensen die voor me zaten, en deed dat met een luide, donderende stem.

Vlak voor ons huis lag een waterput. Al gauw fluisterden de mensen die water uit de put kwamen scheppen, dat er in het huis met de lemen muren een vreemde man woonde. Terwijl ze hun water ophaalden, probeerden ze een glimp op te vangen van hetgeen zich in het bouwvallige lemen huisje afspeelde. Wat ze zagen was een armoedig geklede jongeman, die sprak alsof hij bevelen schreeuwde naar de hele wereld. Natuurlijk duurde het niet lang of de eerste geruchten over mij begonnen zich te verspreiden. Ik preekte dat hemel en aarde ondersteboven gekeerd zouden worden, en dat Korea de wereld zou verenigen.

Het duurde niet lang voordat de geruchtenstroom ook de mensen bereikte, die onderaan de heuvel woonden. Het gepraat zal zeker geholpen hebben om nieuwsgierige bewoners er toe te brengen dat ze de ‘zonderlinge man bij de waterput’ wilden zien. Onder de nieuwsgierigen waren ook studenten van een naburige opleidingsschool voor predikanten, en een groep professoren van de vermaarde Ehwa Women’s University. De verhalen werden bovendien nogal aangedikt. Ik werd omschreven als een knappe man met een goed figuur. Hierdoor kwam een allengs aanzwellende stroom vrouwen van middelbare leeftijd op gang, die de heuvel opkwamen om mij bij wijze van tijdverdrijf te bekijken.

Op de dag dat ik het schrijven van Het Beginsel voltooide, legde ik mijn potlood neer en bad: “Het ogenblik is gekomen om de boodschap uit te dragen. Stuur me nu alstublieft de heiligen aan wie ik het goede nieuws mag vertellen”. Hierna ging ik naar buiten, naar de waterput. Het was 10 mei, in het late voorjaar. Ik droeg een traditionele Koreaanse broek met katoenen voering, en een oud jasje waarin ik zweette als gevolg van de hitte. Ik zag een jonge vrouw met moeite de heuvel opkomen en richting de waterput lopen, terwijl ze het zweet van haar voorhoofd wiste.

Ik sprak haar aan: “God heeft je de afgelopen zeven jaar bijzonder veel liefde gegeven”. Verwonderd deinsde zij terug. Precies zeven jaar daarvoor had zij besloten om haar leven aan God te wijden.

“Mijn naam is Hyun Shil Kang”, zei ze. “Ik ben evangelist van de Beom Cheon kerk, vlakbij de voet van de heuvel. Ik heb gehoord dat hier een vreemde, nogal zonderlinge man woont, en ik ben gekomen om hem het Evangelie te brengen.”

Zo begroette zij mij. Ik nodigde haar uit om binnen te komen. Zij keek rond in de sjofele woning en liet duidelijk merken hoe vreemd ze het allemaal vond. Uiteindelijk viel haar oog op mijn schrijftafel en vroeg ze: “Waarom heb je zoveel potloden?”

“Tot vanmorgen werkte ik aan het schrijven van een boek dat de beginselen van het universum openbaart”, antwoordde ik. “Ik denk dat God je hierheen heeft gestuurd, zodat je van mij deze beginselen kunt leren”.

“Welke beginselen?”, vroeg zij. “Ik ben gekomen omdat ik gehoord heb dat hier een hoogst eigenaardige jongeman woont, die dringend het Evangelie moet horen.”

Ik gaf haar een kussen om op te zitten en ging zelf ook zitten. Het water uit de bron, dat onder ons door liep, maakte een kabbelend geluid.

“In de toekomst zal Korea een absolute hoofdrol in de wereldgeschiedenis spelen”, zei ik. “Mensen zullen het betreuren dat zij niet als Koreaan zijn geboren”. Zij dacht echt dat ik klinkklare onzin sprak.

“Net zoals Elia in de persoon van Johannes de Doper verscheen,” vervolgde ik, “zo zal Jezus in een stoffelijk lichaam naar Korea komen.”

Dit maakte haar boos. “Ik weet zeker dat Jezus wel betere plaatsen te bezoeken heeft dan ons armetierige Korea,” antwoordde ze.

Toen zei ze: “Heb je ooit het boek Openbaringen gelezen? Ik heb.…” Ik onderbrak haar midden in de zin en zei: “Wil je zeggen dat je op de theologische hogeschool van Goryo hebt gestudeerd?”

“Hoe wist je dat?” vroeg ze.

Ik zei: “Denk je echt dat ik hier op je heb zitten wachten, zonder zelfs dat beetje over je te weten? Je zei dat je bent gekomen om mij het Evangelie te brengen. Welnu, wat houd je tegen? Ga je gang en onderwijs me!”

Het was duidelijk dat Hyung Shil Kan zeer goed onderlegd was in de theologie. Ze haalde de ene na de andere Bijbeltekst aan, in een poging mijn standpunten te bestrijden. Ze bleef me stevig uitdagen, terwijl ik met krachtige en heldere stem op haar uitdagingen bleef reageren. Onze discussie duurde nog voort toen het al donker begon te worden, dus ik stond op en ging het avondeten klaarmaken. Het enige dat we, behalve rijst, in huis hadden was wat overrijpe kimchi (een traditioneel Koreaans gerecht: gefermenteerde kool, meestal gemengd met rode peper of andere ingrediënten). Niettemin zaten we daar, met het geluid van kabbelend water beneden ons. We genoten van de eenvoudige maaltijd en hervatten vervolgens onze discussie.

De volgende dag kwam zij terug, en ook de dag daarna, om het gesprek voort te zetten. Uiteindelijk besloot zij om haar leven te wijden aan de beginselen die ik onderwijs.

Later dat jaar verscheen op een winderige novemberdag mijn vrouw aan de deur van ons huisje in Beomnaetgol. Naast haar stond een zevenjarige jongen - mijn zoon - geboren in het jaar waarin ik van thuis wegging. Ik was die dag de deur uit gegaan om wat rijst te halen, maar in plaats daarvan ging ik naar Pyongyang. De jaren waren voorbij gegaan en hij was een grote, flinke jongen geworden. Ik kon mezelf er niet toe brengen om hem in de ogen kijken, zijn gezicht aan te raken of hem met vaderlijke warmte te omhelzen. Ik stond daar maar als een standbeeld van steen, aan de grond genageld, zonder een woord te zeggen.

Mijn vrouw hoefde niets te zeggen. Ik voelde de pijn en het verdriet die deze arme moeder en kind hadden moeten doorstaan, te midden van de ontberingen van de oorlog. Nog voor hun bezoek wist ik waar zij woonden, en hoe het met hen was. Maar ik had het punt nog niet bereikt waarop ik voor mijn gezin kon zorgen. Dat wist ik, en ik had haar, net zoals vóór ons huwelijk, diverse malen gevraagd: “Vertrouw me alsjeblieft! En heb nog een beetje geduld”.

Mijn plan was om naar hen toe te gaan zodra de tijd rijp was. Maar in deze situatie, zoals zij daar aan de deur stonden, was het juiste moment nog niet aangebroken. Het huisje, onze kerk, was klein en armoedig. Een aantal leden woonde met mij onder hetzelfde dak, en samen bestudeerden we het Woord van God. Ik kon mijn gezin daar niet onderbrengen.

Mijn vrouw keek rond in onze lemen hut, toonde zich diep teleurgesteld, keerde zich om en vertrok met mijn zoon langs het steile pad terug naar beneden.



START | TERUG | VOLGENDE

.

 
 
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu