Nieuwe knoppen groeien aan verschroeide takken - dr. Sun Myung Moon autobiografie

Ga naar de inhoud

Hoofdmenu:

Snelle navigatie > H3: Innerlijke rijkdom door strijd en lijden
 

- Hoofdstuk 3 - Innerlijke rijkdom door strijd en lijden -



3-5

Nieuwe knoppen groeien aan verschroeide takken


De rechercheurs van de speciale inlichtingendienst van het Bureau voor Openbare Orde, die onze kerk waren binnengevallen en mij in hechtenis hadden genomen, brachten me naar het politiebureau van Chung Bu. Ik was zeer verontwaardigd omdat ik van ontduiking van de militaire dienstplicht werd beschuldigd, maar zei niets. Ik had een mond om mee te spreken, maar kreeg nooit de gelegenheid om ook maar één woord te zeggen.

Sommigen noemden mijn stilzwijgen tijdens de onrechtvaardige behandeling ‘karakterloos’. Ik verdroeg ook deze onjuiste beschuldigingen in stilte, omdat ik geloofde dat ook dit hoorde bij de weg die ik moest gaan. Als dit de manier was om mijn doel te bereiken, dan was daar niets aan te doen. Omdat mijn weg zo kristalhelder was, kon ik niet worden verslagen. Hoe meer ik werd aangevallen, des te meer zorgde ik ervoor dat mijn gedrag waardiger was dan dat van alle anderen.

Zodra ik dit eenmaal had besloten, had de politie geen vat meer op mij. Toen de rechercheur het verslag van de ondervraging schreef, gaf ik hem tips voor het formuleren van de tekst. “Waarom voegt u er ook dit niet aan toe?” vroeg ik. “En dit kunt u het beste zo opschrijven.” Hij deed wat ik zei. Elke zin die ik hem dicteerde was juist, maar toen de ondervrager alles samenvoegde en doorlas, ontdekte hij dat hat rapport tot conclusies leidde die tegengesteld waren aan wat hij had bedoeld. Hij werd kwaad en verscheurde het rapport.

Op 13 juli 1955, de zesde dag van mijn hechtenis in het politiebureau in Chung Bu, werd ik opnieuw naar een gevangenis overgebracht. Deze keer was het de Seodaemun gevangenis in Seoel. M’n handen waren geboeid, maar ik voelde me beschaamd noch verdrietig. Het leven in de gevangenis stelde mij niet voor problemen. Het had iemand anders kwaad en verbitterd kunnen maken, maar mij deerde het niet. Voor mij was het een manier om extra krediet te vergaren voor mijn toekomstige activiteiten. Ik kon het leven in de gevangenis aan omdat ik tegen mezelf zei: “Ik ga hier niet dood. Ik kan niet sterven. Mijn tijd hier is slechts een springplank, een middel om een reuzensprong naar een bevrijde wereld te maken”.

Het is een hemelse èn een aardse wet dat het kwade ten onder gaat en het goede zich zal verheffen. Zelfs al moet ik me dwars door een mestvaalt heen werken, ik weet dat ik niet zal falen zolang ik een zuiver hart heb. Terwijl ik geboeid werd weggevoerd, kwamen er enkele vrouwen voorbij. Zij keken naar me van opzij, en schudden afkeurend hun hoofd. Ze gaven me het gevoel dat ik te bespottelijk was om zelfs maar aangekeken te worden, omdat ik immers de ‘leider van die perverse sekssekte’ was. Zo werd ik door hen bekeken. Ik was echter nooit bang of beschaamd. Zelfs obscene uitdrukkingen, die men gebruikte om mij of onze kerk in een kwaad daglicht te stellen, konden me niet uit mijn evenwicht brengen.  

Natuurlijk had ook ik normale gevoelens. Naar buiten toe behield ik mijn waardigheid, maar vaak had ik van binnen een verstikkend gevoel, en was ik bedroefd tot in mijn diepste wezen. Telkens wanneer mijn moed begon weg te zakken, herstelde ik weer doordat ik dacht: “Ik ben niet het type mens dat in de gevangenis sterft. Ook dit kom ik weer te boven, daar ben ik zeker van.” Ik werd nòg meer vastberaden door te zeggen: “Ik neem alle lijden op me. Ik draag deze hele last voor onze kerk”.

De buitenwereld had gemakkelijk kunnen denken dat mijn gevangenschap het einde van onze kerk zou betekenen, en dat alle leden hun oude leven weer zouden oppakken. Maar in plaats daarvan bezochten ze me iedere dag. Soms maakten ze zelfs ruzie over de vraag wie het eerst naar binnen mocht om me te zien. Bezoek was pas vanaf acht uur ’s morgens toegestaan, maar onze leden stonden al voor dag en dauw te wachten, in een rij buiten de gevangenispoort. Hoe meer ik werd vervloekt en hoe geïsoleerder mijn situatie werd, des te meer mensen stonden in lange rijen te wachten om me te bezoeken en aan te moedigen, en om tranen voor me te vergieten.

Ik begroette hen niet eens met veel emotie. In feite wees ik hen af, door dingen te zeggen als: “Waarom komen jullie hier zo’n drukte maken?” Toch bleven zij me in tranen volgen en toonden zo hun geloof en hun liefde. Onze leden waren niet aan me gehecht omdat ik zo vriendelijk en welsprekend was. Zij waren op me gesteld vanwege de liefde, die diep in mijn hart verborgen ligt. Zij herkenden mijn ware hart. Ik zal de leden die me trouw bleven en steunden, zelfs toen ik geboeid in de rechtszaal stond, nooit kunnen vergeten. Ik zal hun gezichten nooit vergeten, of de manier waarop zij snikten, toen zij me daar in die beklaagdenbank zagen zitten.

De cipiers waren verbaasd. “Hoe kan deze man die mensen zo gek maken?”, vroegen zij zich af, toen zij onze leden zagen binnenstromen. “Hij is hun echtgenoot niet, en zij zijn niet zijn vrouw. Hij is ook niet hun zoon. Hoe kunnen zij dan zo toegewijd aan hem zijn?”

In ten minste één geval merkte een cipier op:  “Ons is verteld dat Moon een dictator is die mensen uitbuit, maar het is me volkomen duidelijk dat dat niet het geval kan zijn!”. De bewaker in kwestie werd later lid van onze kerk en ging onze beginselen volgen.

Na drie maanden gevangenschap oordeelde het hof eindelijk dat ik onschuldig was, en stelde me op vrije voeten. Op de dag van mijn vrijlating kreeg ik een formeel afscheid van de gevangenisdirecteur en de chefs van alle afdelingen. Binnen drie maanden werden ze allemaal lid van onze Unification Family. De reden dat hun harten zich voor mij openden was eenvoudig. Doordat ze me van dichtbij meemaakten, gingen zij geleidelijk aan beseffen dat ik allerminst leek op de persoon die ze kenden van de geruchten. Zo bleken zelfs deze valse berichten een goede uitwerking te hebben, want ons werk voor God werd er in dit geval door ondersteund.

Toen ik eerder, bij mijn arrestatie, door de politie werd weggeleid, schonken de media en de samenleving daar zeer veel aandacht aan. Maar nadat het niet schuldig werd uitgesproken en ik mijn vrijheid terugkreeg, hielden zij zich stil. Slechts een miniem berichtje van drie regels, over mijn onschuld en vrijlating, verscheen in een onopvallend hoekje in de krant: ‘Reverend Moon niet schuldig, vrijgelaten’. De laaghartige geruchten die het land in beroering hadden gebracht waren allemaal gelogen, maar over mijn onschuld werd gezwegen. Onze leden protesteerden heftig: “Reverend Moon, het is onrechtvaardig! Dit maakt ons ongelooflijk kwaad, het is gewoon onverdraaglijk!” Huilend stonden de leden voor me, maar ik bleef rustig en kalmeerde hen.

Ik ben niet vergeten hoeveel pijn het deed, toen ik werd getreiterd en blootgesteld aan al die valse beschuldigingen. Ik hield stand, zelfs toen zo veel mensen tegen mij waren dat ik het gevoel kreeg, dat er in heel Korea geen vierkante centimeter ruimte meer was waar ik naar toe kon.
Het verdriet van toen draag ik nog steeds met me mee. Het ligt opgeslagen in een zijkamertje van mijn hart.

Misschien ben ik een boom, gegeseld door wind en regen, en verschroeid door vuur. Maar nooit zal ik een boom zijn die verbrandt en sterft. Zelfs een verschroeide tak krijgt weer nieuwe knoppen wanneer de lente komt. Indien ik nederig en vastberaden mijn weg vervolg, komt beslist de dag waarop de wereld de waarde zal inzien van wat ik doe.



START | TERUG | VOLGENDE

.

 
 
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu