Een sleutel die een groot geheim prijsgeeft - dr. Sun Myung Moon autobiografie

Ga naar de inhoud

Hoofdmenu:

Snelle navigatie > H2: Mijn hart is als een rivier van tranen
 

- Hoofdstuk 2 - Mijn hart is als een rivier van tranen -



2-4

Een sleutel die een groot geheim prijsgeeft


Zoals ik de bergtoppen rond mijn geboortedorp had beklommen, zo onderzocht ik iedere uithoek van Seoel. In die tijd kwam je met de tram van het ene naar het andere einde van de stad. Een tramkaartje kostte vijf jeon (ongeveer vijf eurocent, vert.) maar ik wilde dat geld niet uitgeven en liep de hele weg naar het centrum van de stad. Op hete zomerdagen droop het zweet van mijn lichaam tijdens het lopen, en op koude winterdagen liep ik hard tegen de snijdende wind in. Ik liep zó snel dat ik de weg vanaf Heuksok Dong over de rivier de Han, tot aan het Hwa Shin warenhuis in Jong Ro, in vijf en veertig minuten aflegde. De meeste mensen deden daar anderhalf uur over.

Het geld dat ik uitspaarde door geen tramkaartje te kopen gaf ik aan mensen die het harder nodig hadden dan ik. Het was zo’n klein bedrag dat het eigenlijk gênant was om te geven, maar ik gaf het met een zuiver hart, met de houding dat ik een fortuin wilde geven. Daarbij bad ik dat dit geld het zaadje zou mogen zijn, waardoor de ontvanger in de toekomst rijk gezegend zou worden. Ieder jaar in april stuurde mijn familie me het lesgeld voor dat jaar. Maar ik kon niet werkeloos toezien hoe mensen om mij heen in financiële nood verkeerden, dus mijn geld was al op wanneer de maand mei nog moest beginnen. Op een dag kwam ik op weg naar school een man tegen die zo ziek was, dat het leek alsof hij doodging. Ik had erg met hem te doen, en kon hem niet aan zijn lot overlaten. Ik droeg hem op mijn rug naar een ziekenhuis, dat ongeveer twee kilometer verderop lag. Het contante geld in mijn zak was bedoeld om mijn schoolgeld te betalen, maar ik  besloot er de rekening van het ziekenhuis mee te voldoen. Nu had ik niets meer, en de weken daarna maande de school mij herhaaldelijk om mijn lesgeld te betalen. Mijn vrienden voelden met me mee, en hielden een collecte om me te helpen. Nooit zal ik de vrienden vergeten die me toen geholpen hebben.

Het geven en ontvangen van hulp is een unieke wisselwerking die zijn oorsprong vindt in de Hemel. Ook al sta je er op het moment niet bij stil, wanneer je later terugkijkt besef je: “Oh, dus daarom stuurde God mij naar die plek, precies op dat moment!” Dus wanneer plotseling een medemens je weg kruist die je hulp nodig heeft, besef dan dat de Hemel je gestuurd heeft om te helpen, en doe vervolgens wat je kunt. Als de Hemel wil dat je ‘tien eenheden hulp’ geeft, dan is vijf niet voldoende; en wanneer de Hemel zegt: “Geef er tien!”, geef er dan honderd. Wanneer je iemand helpt, moet je bereid zijn om, indien nodig, je portefeuille om te keren.

In Seoel ontdekte ik voor het eerst de baram ddok, een kleurige, met lucht gevulde rijstcake, gebakken in een mooie vorm. Ik was verbaasd over zo’n fraai uitziend stuk gebak, maar toen ik er in beet, merkte ik dat het geen vulling had, alleen lucht. Het implodeerde gewoon in mijn mond.

Dit deed me iets beseffen over de aard van de stad Seoel. Onze hoofdstad leek veel op zo’n met lucht gevulde rijstcake. Plotseling begreep ik waarom de inwoners van Seoel de naam hebben schrapers te zijn, gierige mensen. Aan de buitenkant leek Seoel een stad vol rijke en belangrijke mensen, maar in werkelijkheid  waren er grote aantallen armen. Veel bedelaars leefden, in lompen gehuld, onder de brug over de rivier de Han. Ik zocht hen op, knipte hun haar en deelde mijn hart met hen. Arme mensen kennen veel tranen; er is veel droefheid in hun hart. Vaak hoefde ik maar een paar woorden te zeggen, of mijn gesprekspartner barstte in tranen uit. Soms kreeg ik van iemand een handvol rijst, gekregen tijdens het bedelen. Ruwe, besmeurde handen strekten zich dan uit om het kostbare voedsel met mij te delen. Ik weigerde dit eten nooit, maar nam het aan met een dankbaar  hart.

Thuis in mijn geboortestad ging ik op zondag trouw naar de kerk, en ik zette die gewoonte voort in Seoel. Ik bezocht de ‘Myungsu-dae Kerk van Jezus’ in Heuksok Dong, en ook de pinkstergemeente in Seobing-go, die diensten hield aan de overzijde van de rivier de Han. Wanneer ik op koude winterdagen over de bevroren rivier naar Seobinggo Dong liep, maakte het ijs krakende geluiden onder mijn voeten.

In de kerk werkte ik als onderwijzer van de zondagsschool. De kinderen hielden van mijn boeiende lessen. Nu ben ik niet meer de uitblinker in het vertellen van grappen die ik vroeger was, maar in die tijd boeide ik de kinderen met mijn levendige en komische verhalen. Wanneer ik huilde, dan huilden ze met me mee, en wanneer ik lachte dan stonden bij hen de tranen in de ogen van de pret. Ik was zo geliefd dat ze mij overal waar ik heenging volgden.

Achter Myungsu-dae ligt de berg Seo-dal, ook wel bekend als de berg Darma. Vaak klom ik op een grote zwerfkei op de berg Darma en bracht daar de nacht door in gebed. Of  het nu een broeierige zomer- of een ijskoude winternacht was, zodra ik begon te bidden ging ik er helemaal in op. Ik bad urenlange gebeden vol tranen over de woorden die ik van God ontving. Zijn woorden waren als gecodeerde boodschappen, en ik voelde de noodzaak om nog dieper en serieuzer te bidden. Terugdenkend aan die tijd, realiseer ik me dat God ook toen al de sleutel tot het ontrafelen van grote mysteries in mijn handen had gelegd. Dat ik aanvankelijk bepaalde deuren niet kon openen, kwam doordat mijn gebeden nog niet toereikend waren. Wanneer ik at, dan was ik me daar dikwijls helemaal niet van bewust, zo zeer was ik in gedachten verzonken.

Als ik ging slapen deed ik wel mijn ogen dicht, maar vaak kon ik de slaap niet vatten. Mijn medestudenten en huisgenoten wisten niet dat ik iedere nacht de heuvel op ging om te bidden. Wel moeten ze gevoeld hebben dat ik anders was. Ze voelden dat ik met belangrijke en hoogstaande dingen bezig was, want zij behandelden me met een mengeling van respect en ontzag. Wij studenten konden goed met elkaar opschieten en maakten elkaar aan het lachen met grappige verhalen.

Ik kan met iedereen goed overweg, wie het ook is. Ontmoet ik een oud vrouwtje, dan kan ik een vriend voor haar zijn. Komen er kinderen naar me toe, dan speel ik met hen. Door liefde kunnen we met iedereen een diepe en blijvende band opbouwen.

Ik werd goede vrienden met mevrouw Gi Wan Lee, die vertelde getroffen te zijn door mijn gebed in de kerk tijdens de vroege dienst. Onze vriendschap duurde meer dan vijftig jaar, en eindigde pas toen zij op tachtigjarige leeftijd deze wereld verliet. Haar jongere zus, mevrouw Gi-bong Lee, was altijd druk in de weer met de zorg voor haar pension. Ook met haar had ik een innige band. Zij voelde zich niet op haar gemak als zij niets voor mij kon doen. Vaak gaf ze me extra bijgerechten bij het eten. Ik zei niet veel en was geen onderhoudend gezelschap; daarom wist ik niet waarom ze me zo goed behandelde. Later, toen de Japanse koloniale politie mij vasthield op het hoofdbureau van de provincie Gyeonggi, bracht ze me kleren en eten. Zelfs nu na al die jaren voel ik grote genegenheid voor haar.

Ook mevrouw Song, die een winkeltje had vlakbij het huis waar ik woonde, speelde een rol in mijn leven, en ook zij heeft me in die tijd veel geholpen. ”Wie ver van zijn ouderlijk huis woont heeft altijd honger”, zei ze altijd. Vanuit haar winkeltje bracht ze mij de spullen die ze niet kon verkopen. Het was een kleine zaak en ze had nauwelijks genoeg geld voor haar eigen levensonderhoud. Toch zorgde ze voor mij als een moeder.

Op een dag hielden we een kerkdienst op een zanderige strook grond langs de rivier de Han. Tegen lunchtijd zocht iedereen een plekje op de grond om te eten. Ik had de gewoonte om niet te lunchen en vond het niet prettig om erbij te zitten, terwijl de anderen hun lunch aten. Dus sloop ik stilletjes weg van de groep en vond een plek om te zitten op een stapel rotsblokken. Mevrouw Song zag me daar zitten en bracht me twee stukken brood en een ijsje. Ik was zo dankbaar! In geld uitgedrukt was het slechts een jeon per stuk, en vier jeon in totaal, maar ik ben nooit vergeten hoe dankbaar ik me op dat moment voelde.

Iemand die mij helpt, ook al is het met iets kleins, blijft altijd in mijn herinnering. Zelfs nu op de leeftijd van negentig jaar kan ik me al die gebeurtenissen herinneren. Ik weet nog precies wat mensen voor me hebben gedaan, en wanneer. Nooit kan ik de mensen vergeten die zich zonder aarzelen voor mij hebben ingezet, en me op edelmoedige wijze hebben geholpen.

Wanneer iemand me een gunst verleent, vind ik het belangrijk dat ik die geste terugbetaal. Als ik degene die me hielp niet meer persoonlijk kan ontmoeten, dan wil ik hem of haar op zijn minst een warm plekje in mijn hart geven. Ik wil met de instelling leven dat ik deze mens ooit iets teruggeef, doordat ik een ander mens help.



START | TERUG | VOLGENDE

 
 
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu